Zeegers, T. 2017 Effecten van agrarisch natuurbeheer in de Hoeksche Waard op diversiteit en abundantie van bloembezoekende insecten, in het bijzonder bestuivers EIS2017-015, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 32 pp De provincie Zuid-Holland heeft aan EIS Kenniscentrum Insecten gevraagd te onderzoeken of en in zo ja hoeverre er een waarneembaar effect is van dit agrarisch natuurbeheer van akkerranden, in vergelijking met akkerranden met een traditioneel beheer. Dit rapport is de weerslag van een grootschalig onderzoek (netto 150 waarnemingsuren), dat in 2016 en 2017 plaatsvond. De waarnemingen zijn verricht in de periode mei-augustus op trajecten met een lengte van 100 m in akkerranden.In het totaal zijn 119 trajecten in akkerranden met een agrarisch natuurbeheer bemonsterd,tegenover 79 referentietrajecten. |
Downloaden | |||
Reemer, M. 2017 |
Downloaden | |||
Reemer, M. 2017 |
Downloaden | |||
Smit, J.T. 2017 Handleiding Bestuiversmonitoring Groningse vogelakkers EIS2017-009, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 21 pp
Deze handleiding is bedoeld voor vrijwilligers die een bijdrage willen leveren aan de monitoring van bestuivers in vogelakkers in Groningen. Het doel hiervan is inzicht te krijgen in het effect van vogelakkers op het voorkomen van bloembezoekende insecten zoals bijen, een groep met een belangrijke ecosysteemdienst: bestuiving van bloemen en gewassen.Hier wordt de methode toegelicht evenals de te monitoren bestuivers groepen.Het onderscheidt tussen bijen en zweefvliegen wordt geduid en de verschillende onderscheiden groepen hier binnen worden kort toegelicht. Daarnaast worden referenties gegeven voor de belangrijkste determinatieliteratuur voor bijen en zweefvliegen voor eventuele verdieping.Uitgangspunt bij deze bestuiversmonitoringsmethode is dat deze uitgevoerd kan worden door vrijwilligers met weinig voorkennis en met minimale opleidingen begeleiding en die relevante resultaten oplevert in zowel abundantie als diversiteit.
|
Niet openbaar | |||
Smit, J.T. & R.H.A. van Grunsven 2017 |
Downloaden | |||
Reemer, M. 2017 Bijen en zweefvliegen in de ecologische stadsstructuur van Leiden: nulmeting 2016-2017 EIS2017-006, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 30 pp De gemeente Leiden werkt aan de aanleg van een ecologische stadsstructuur, die het stedelijk groen van de binnenstad verbindt met groene gebieden rondom de stad. In2 016 en 2017 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een nulmeting uitgevoerd van de bijen-en zweefvliegen op een aantal plaatsen langs deze ecologische verbindingszones. Grotendeels betreft het als gazon beheerde grasstroken langs waterwegen en paden.Door de resultaten van deze nulmeting te vergelijken met een toekomstige herhaling van deze meting, kan vastgesteld worden welk effect de wijzigingen in beheer en inrichting hebben gehad op de bijen- en zweefvliegenfauna.In 2016-2017 zijn de onderzoekslocaties elk drie maal onderzocht. In totaal zijn hierbij 33 soorten bijen en 45 soorten zweefvliegen aangetroffen. De soortenaantallen per locatie waren laag (variërend tussen vier en 16 bijensoorten en twee en 22 zweefvliegensoorten) en bijzondere soorten zijn niet gevonden. Het is te verwachten dat de soortenrijkdom per plek zal toenemen na de omslag in beheer. Bijeen herhaling van de meting in 2019 zal dit al zichtbaar moeten zijn (mits de voorgenomen maatregelen volgens planning uiterlijk in 2017 zijn uitgevoerd). |
Downloaden | |||
Reemer, M. 2017 |
Downloaden | |||
Smit, J.T. 2017
|
Downloaden | |||
Smit, J.T. 2017 Handleiding Bestuiversmonitoring Land van Heusden en Altena EIS2017-003, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 22 pp Deze handleiding is bedoeld voor vrijwilligers die een bijdrage willen leveren aan de bestuiversmonitoring in akkerranden in het Land van Heusden en Altena. Het doel hiervan is inzicht te krijgen in het effect van bloemrijke akkerranden ten opzichte van traditionele randen van akkers, zonder bloemen.Hier wordt de methode toegelicht evenals de te monitoren bestuiversgroepen. Het onderscheidt tussen bijen en zweefvliegen wordt geduid en de verschillende onderscheiden groepen hier binnen worden kort toegelicht. Daarnaast worden referenties gegeven voor de belangrijkste determinatieliteratuur voor bijen en zweefvliegen voor eventuele verdieping.Uitgangspunt bij deze bestuiversmonitoringsmethode is dat deze uitgevoerd kan worden door vrijwilligers met weinig voorkennis en met minimale opleidingen begeleiding en die relevante resultaten oplevert in zowel abundantie als diversiteit. |
Niet openbaar | |||
Smit, J.T. 2017 |
Niet openbaar | |||
Heijerman, T. & J. Noordijk 2017 |
Niet openbaar | |||
|
Boesveld, A. & V.J. Kalkman 2016 Inventarisatie van de zeggekorfslak in Noord-Brabant EIS2016-17, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 13 pp + bijlagen In 2014 is de op de Habitatrichtlijn vermelde zeggekorfslak Vertigo moulinsiana door Ernst-Jan van Haaften bij een verland wiel langs de Merwededijk bij Sleeuwijk aangetroffen.Dit betrof de eerste waarneming voor de provincie Noord-Brabant.Naar aanleiding van deze vondst is er in de periode 15 november 2015 tot 14 april 2016 op dertig dagen veldwerk uitgevoerd waarbij in totaal 212 plekken onderzocht zijn op het voorkomen van zeggekorfslak.De soort is aangetroffen op 22 van de 212 onderzochte locaties.Alle locaties waar de soort gevonden is liggen in twee deelgebieden: de eendenkooi in het Habitatrichtlijngebied Langstraat en de omgeving van de Zevenbansche Boezem en de nabijgelegen delen van de Bakkerskil.In beide gevallen zijn de populaties voldoende groot wat betreft aantallen en oppervlak om op lange termijn levensvatbaar te blijven.In beide gebieden zijn er goede mogelijkheden om de populaties uit te breiden.Bij Langstraat gaat het daarbij om kleine aanpassingen in het beheer waarbij een deel van de sloten of vaarten rondom de eendenkooi minder vaak gemaaid en geschoond worden en het hooghouden van het waterpeil in de zomer zodat de broekbossen jaarrond plasdras staan.Bij Zevenbansche Boezem/Bakkerskil gaat het om het uitrasteren van enkele oevers rondom Fort Bakkerskil en het aanleggen van enkele stroken natuurvriendelijke oever langs de noordelijke delen van de Bakkerskil. Naast de zeggekorfslak zijn tijdens dit onderzoek 42 andere soorten land- en zoetwaterslakken aangetroffen waarvan er negen op de rode lijst staan. |
Downloaden | ||
|
Reemer, M. & Th. Peeters 2016 Bijen en graafwespen van het Hulshorsterzand EIS2016-16, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 18 pp. In 2007 is het Hulshorsterzand onderzocht op bijen en graafwespen. Sindsdien hebben er in het gebied grootschalige werkzaamheden plaatsgevonden om de dynamiek van het stuifzand te herstellen. Om de invloed van deze werkzaamheden op de bijen- en graafwespenfauna te onderzoeken, is de inventaristatie in 2016 herhaald. De gebruikte methode was in beide jaren gelijk, met het verschil dat er in 2016 ook een voorjaarsronde is uitgevoerd. De resultaten van die voorjaarsronde zijn in deze rapportage niet in de vergelijking betrokken. In 2016 zijn in totaal 33 soorten bijen en 25 soorten graafwespen gevonden in het Hulshorsterzand. Met weglating van de resultaten van de voorjaarsronde in 2016 betekent dit voor de bijen in vergelijking met 2007 een toename van 15 naar 29 soorten. Voor de graafwespen laat het soortenaantal geen overduidelijke groei zien: van 22 in 2007 naar 25 in 2016. Een verklaring voor de toegenomen bijenrijkdom zou kunnen liggen in een toegenomen bloemenrijkdom in het terrein. Er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikaar over de bloemenrijkdom, maar de indruk bestaat dat er in 2016 grotere oppervlakten met bloeiende blauwe en rode bosbes aanwezig waren dan in 2007. Ook bloeiden er vermoedelijk meer zandblauwtjes. Zowel op de bosbessen als op de zandblauwtjes zijn veel verschillende soorten bijen aangetroffen. Mogelijke verklaringen voor de hogere bloemenrijkdom zijn de natte zomer van 2016 en de recente invoer van schapenbegrazing. Bijzonderheden onder de aangetroffen bijen zijn de heidezandbij Andrena fuscipes, de bosbesbij A. lapponica, de veenhommel Bombus jonellus, de grote veldhommel B. magnus en de kortsprietgroefbij Lasioglossum brevicorne. De soortenlijst van de graafwespen telt twee zeer zeldzame soorten: Miscophus spurius en Oxybelus quattuordecimnotatus. Beide soorten leven in warme, droge zandgebieden, waarbij M. spurius een echte stuifzandspecialist is. |
Downloaden | ||
Stip, A. & J.T. Smit 2016 Tussenrapportage monitoring ANLB Noord-Brabant 2016 EIS2016-15, Vlinderstichting, 8pp. In een meerjarige pilot in drie gebieden in de provincie Noord-Brabant wordt beheermonitoring voor het vernieuwde agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLB) uitgevoerd. Deze tussenrapportage beschrijft de procesresultaten van het eerste jaar van monitoring (2016) van de bijen, zweefvliegen en dagvlinders, samengevat onder de term ‘bestuivers’. Bestuivers vallen noch onder de provinciale doelsoorten, noch onder de landelijk prioritaire doelsoorten van het ANLB in Noord-Brabant.
|
Downloaden | |||
|
Smit, J.T. 2016 Bestuiversmonitoring akkerranden Hoekse Waard EIS2016-14, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 18 pp. Deze handleiding is bedoeld voor vrijwilligers die een bijdrage willen leveren aan de bestuiversmonitoring van akkerranden in de Hoekse Waard.Het doel hiervan is inzicht te krijgen in het effect van bloemrijke akkerranden ten opzichte van traditionele randen van akkers, zonder bloemen. |
Niet openbaar | ||
|
Smit, J.T. & F. van der Meer 2016 Inventarisatie van de bijen van het Nationaal Park Dwingelderveld bij Natuurmonumenten EIS2016-13, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 48 pp + bijlagen In 2016 heeft EIS kenniscentrum Insecten een inventarisatie uitgevoerd van de bijen van het Nationaal Park Dwingelderveld op verzoek van Natuurmonumenten. Hierbij zijn 10 deelgebieden geïnventariseerd die in 2000 ook zijn onderzocht, daarnaast zijn nog 5 aanvullende deelgebieden meegenomen. Het doel was om de diversiteit van het gebied in kaart te brengen, en in mindere mate een vergelijking te trekken met de resultaten van de vorige inventarisatie. Aanvullend werd gevraagd om een analyse van de eventuele impact van voedselconcurrentie tussen honingbijen en wilde bijen. Het Dwingelderveld heeft een rijke en bijzondere bijenfauna. Tijdens de inventarisatie zijn maar liefst 87 soorten wilde bijen aangetroffen. De meest bijzondere zijn: tormentilzandbij Andrena tarsata (Rode Lijst: ernstig bedreigd), heidehommel Bombus humilis (Rode Lijst: bedreigd) en de zeldzame zadeldwergzandbij Andrena falsifica. Daarnaast zijn nog de volgende bijzondere soorten aangetroffen, allemaal in de categorie bedreigd; kruiskruidzandbij Andrena denticulata, bruinsprietwespbij Nomada fuscicornis, sporkehoutzandbij Andrena fulvida en de volgende soorten die allemaal in de categorie kwetsbaar staan; donkere wilgenzandbij Andrena apicata, heidezandbij A. fuscipes, variabele zandbij A. varians, veenhommel Bombus jonellus, ranonkelbij Chelostoma florisomne, geelschouderwespbij Nomada ferruginata, smalbandwespbij N. goodeniana, roodharige wespbij N. lathburiana, vroege wespbij N. leucophthalma en gehoornde metselbij Osmia cornuta. Verder nog een soort uit de categorie gevoelig; brilmaskerbij Hyalaeus dilatatus en de zeldzame Rinks maskerbij H. rinki. Drie karakteristieke soorten die in eerdere jaren en ook tijdens de vorige inventarisatie wel zijn waargenomen zijn dit jaar niet aangetroffen: Noordelijk klaverzandbij Andrena intermedia (Rode Lijst: gevoelig), heidekegelbij Coelioxys conica (Rode Lijst: bedreigd) en ericabij Megachile analis (Rode Lijst: kwetsbaar). Mogelijk is dat te wijten aan het slechte weer in de zomer, maar het is ook mogelijk dat de soorten inmiddels verdwenen zijn.In dit rapport worden de verschillende deelgebieden afzonderlijk besproken. Waarbij de bijzondere soorten worden vermeld en, indien relevant, een vergelijking wordt gemaakt met de vorige inventarisatie, tevens worden eventuele knelpunten benoemd en suggesties gegeven voor het beheer.Er is een analyse gemaakt van de mogelijke impact van de geplaatste honingbijenkasten op de wilde bijenfauna. Hierbij is inzichtelijk gemaakt hoe ver de reikwijdte is van de verschillende punten waarop bijenkasten staan, en waar die eventueel het beste verplaatst kunnen worden.Als laatste worden kort en enkele beheeraanbevelingen gegeven aan de hand van de twee aspecten die van belang zijn voor wilde bijen: nestgelegenheid en voedselbeschikbaarheid.Voor vier soorten geldt dat de provincie Drenthe een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor hun voortbestaan in Nederland aangezien deze soorten vrijwel uitsluitend nog in deze provincie voorkomen en waarbij het Dwingelderveld een sleutelpositie inneemt: tormentilzandbij, heidehommel, zadeldwergzandbij en donkere klaverzandbij (welke dit jaar niet is aangetroffen). |
Downloaden | ||
|
Smit, J.T., J. Bouwman & R. Leijs 2016 Beheeradvies locatie eikenzandbij Berg en Dal EIS2016-012, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden en Cooperatie Unie van Bosgroepen, Ede, 11 pp. In 1975 werd een uitzonderlijk grote populatie van de eikenzandbij Andrena ferox ontdekt in een weiland bij Berg en Dal (fig.1).Van deze zeer zeldzame soort waren tot dan toe slechts een handjevol waarnemingen bekend uit Zuid-Limburg en nog niet eerder was een voortplantingspopulatie vastgesteld, ook niet in het buitenland waar het eveneens een zeer zeldzame soort is. De grootte van de populatie in Berg en Dal werd in der tijd geschat op duizenden exemplaren (mogelijk 15.000, Leijs 1986).Dit is uitzonderlijk groot, andere populaties die sindsdien zijn gevonden bevatten vermoedelijk hooguit enkele tientallen exemplaren. |
Downloaden | ||
|
Noordijk, J., E. de Bree, R. Kleukers & M. Reemer 2016 Bestuivers in appelboomgaarden met milieukeur EIS2016-11, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 14 pp. Appelboomgaarden met Milieukeur onderscheiden zich van gangbare boomgaarden doordat zij het milieu minder zwaar belasten, bijvoorbeeld door een strenger beleid ten aanzien van bestrijdingsmiddelen. Ook wordt rekening gehouden met de biodiversiteit, bijvoorbeeld door de aanleg van bloemstroken, en de hoop is dat bestuivende insecten hiervan profiteren. Deze verwachting was onderwerp van een klein onderzoek in vijf boomgaarden in de provincie Utrecht in 2016. In vijf appelboomgaarden met Milieukeur in de omgeving van Houten werden in het voorjaar van 2016 tijdens de appelbloei bemonsteringen uitgevoerd van bijen en zweefvliegen. De methode is vergelijkbaar met die van een onderzoek in 2013 in boomgaarden in dezelfde regio (De Groot et al. 2015). Hierdoor kunnen de resultaten uit beide jaren enigszins met elkaar worden vergeleken, zodat een indruk verkregen wordt van verschillen in bestuiversfauna tussen boomgaarden met Milieukeur en gangbare boomgaarden. Ook zijn naast de boomgaard ingezaaide bloemstroken geïnventariseerd op de bestuiversfauna. Dit is pas in augustus gedaan, omdat de stroken eerder nog niet bloeiden. In totaal zijn tijdens het onderzoek 13 soorten bijen en 22 soorten zweefvliegen aangetroffen. Hiervan zijn 10 soorten bijen en 11 soorten zweefvliegen in de boomgaarden gevonden, en vier soorten bijen en 17 soorten zweefvliegen in de bloemstroken. De resultaten uit 2016 zijn vergeleken met die van een vergelijkbaar onderzoek in 2013. Hierbij zijn geen significante verschillen gevonden in aantallen soorten en aantallen exemplaren tussen de Milieukeur-boomgaarden uit 2016 en de gangbare boomgaarden uit 2013. Uit de gevonden resultaten blijkt geen positieve invloed van de Milieukeur-maatregelen op de bestuiversfauna van de boomgaarden. Hier zijn twee vermoedelijk twee verklaringen voor. De eerste is dat het omringende landschap rond de boomgaarden niet erg ‘bestuiversvriendelijk’ is. Het is vrij eenvormig en bevat weinig natuurlijke habitat voor bijen en zweefvliegen. De tweede verklaring is dat de aangelegde bloemstroken pas in augustus bloeien. Dit betekent dat bestuivers tussen de appelbloei in april en de bloei van de bloemstrook in augustus elders hun voedsel moeten zoeken. De omgeving van de boomgaarden is verder weinig bloemrijk, dus de populaties van bestuivers hebben hier moeite om te overleven. Er zijn verschillende manieren om de omstandigheden voor bestuivende insecten rond de boomgaarden te verbeteren. Deze richten zich enerzijds op het stimuleren van nestelgelegenheid voor wilde bijen, anderzijds op het waarborgen van een continu voedselaanbod (bloemen) tussen april en september. In de discussie worden hier tips voor gegeven. |
Downloaden | ||
Veraghtert W., Alderweireldt M., Bosmans, R., Jacobs M., Pollet M., Severijns N., Sleeuwaert T. &.Verhaeghe F. 2016. Inventarisatie van de biodiversiteit in Bos t'Ename EIS2016-10, Rapport Natuurpunt Studie, Mechelen Bos t’Ename kent reeds een lange traditie op vlak van natuurstudie. Desondanks waren er tot voor kort grotekennishiaten. Met dit project wordt voor het eerst getracht een zo volledig mogelijk beeld van de biodiversiteitin het gebied te krijgen. Hiervoor werden specialisten uit binnen- en buitenland ingezet.Dit rapport bundelt de onderzoeksresultaten voor 10 soortgroepen. Deze studie legt de basis voor een nieuwepublicatie over Bos t’Ename. Diepgaande analyses waren niet het onderwerp van deze studie-opdracht. |
Downloaden | |||
|
Colijn, E., J. Noordijk & Th. Heijerman 2016 |
Niet openbaar | ||
|
||||
|
Reemer, M. 2016 Bijen en zweefvliegen op bedrijventerrein Grote Polder. EIS2016-08, EIS Kenniscentrum Insecten Leiden, 26 pp. In het kader van het Groene Cirkels Bijenlandschap slaan de Gemeente Zoeterwoude en enkele lokale bedrijven de handen ineen om bedrijventerrein Grote Polder in Zoeterwoude- Rijndijk bijvriendelijk in te richten. Om vast te kunnen stellen welk effect de te nemen maatregelen hebben op de bestuiversfauna, is in 2016 een nulmeting uitgevoerd. In drie monitoringsrondes is geïnventariseerd welke soorten bijen en zweefvliegen er op het bedrijventerrein voorkomen. Er zijn in totaal 29 soorten bijen en 38 soorten zweefvliegen gevonden. De twee meest soortenrijke locaties, een bouwkavel aan de westkant en een parkachtige strook aan de noordkant, liggen eigenlijk buiten het bedrijventerrein. Met aftrek van de soorten ie uitsluitend op deze twee locaties zijn aangetroffen, zou de soortenlijst slechts 18 soorten bijen en 20 soorten zweefvliegen tellen. Het bedrijventerrein zelf is dus arm aan soorten. De meest opvallende vondst is die van een vrouwtje van de ereprijszandbij Andrena labiata op locatie Noordrand. Deze soort is in Zuid-Holland buiten de duinen nog bijna nooit gevonden. Het is onduidelijk in hoeverre het een verdwaald exemplaar betreft of dat er een populatie in de buurt leeft. Er is in de Grote Polder veel ruimte voor verbetering van het leefgebied voor bijen, zweefvliegen en andere biodiversiteit. Hiertoe zijn reeds verschillende adviezen opgesteld en er is een uitgebreid ontwerp voor een meer natuurvriendelijke inrichting. Naar verwachting zal de uitvoer van dit ontwerp zorgen voor een soortenrijkere bijen- en zweefvliegenfauna. Dit rapport besluit met enkele aanbevelingen die in het huidige inrichtingsontwerp onderbelicht zijn. Deze betreffen met name het maaibeheer van de grasstroken (zoals de middenberm) en de beschikbaarheid van nestelgelegenheid voor zowel boven- als ondergronds nestelende bijen. Ook worden specifiek voor de ereprijszandbij aanbevelingen gedaan, omdat de Gemeente Zoeterwoude met deze bijensoort een mooie primeur heeft in de regio. |
Downloaden | ||
|
Reemer, M. 2016 Na afloop van de monitoring en vlak voor de afronding van dit rapport is in de Kweektuin een gedoornde slakkenhuisbij gevonden. Een zeldzame soort, die alleen bekend is uit een klein deel van de duinen en uit Zuid-Limburg. |
Downloaden | ||
|
Smit, J.T. 2016 Analyse karakteristieke soorten van de Nederlandse Delta EIS2016-06, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 65 pp. EIS heeft een eenvoudige analyse uitgevoerd naar karakteristieke soorten van de Nederlandse Delta.Hiervoor zijn diverse databestanden van een grote verscheidenheid aan organismen geanalyseerd, uiteenlopend van planten, zoogieren, vissen en bijen tot bloemdieren, vliegen, holtedieren en nog veel meer. - Aanwezigheid van brak of zout water |
Downloaden | ||
|
Reemer, M., I. Raemakers & T. Faasen 2016 De bijen van Noord-Brabant: trends, prioritaire soorten en beheertypen EIS2016-05, EIS Kenniscentrum Insecten & Ecologica, Leiden 33pp + bijlagen. Deze rapportage geeft inzicht in de wilde-bijenfauna van Noord-Brabant. Vragen die aan bod komen zijn: welke bijensoorten komen er voor, welke gaan er voor- en welke achteruit? Voor welke soorten heeft deze provincie een speciaal belang en welke kunnen er als ’prioritair’gelden? Welke biotopen (volgens het systeem van beheertypen) zijn belangrijk voor de Brabantse wilde bijen? Welke lacunes zijn er in de Brabantse bijenkennis? Welke soorten en beheertypen komen in aanmerking voor monitoring? Een deel van de vragen wordt beantwoord aan de hand van het databestand van de Nederlandse bijen van EIS Kenniscentrum Insecten. De overige vragen worden beantwoord vanuit de expertise van de auteurs. Er zijn in Noord-Brabant 280 soorten wilde bijen waargenomen. Hiervan zijn er 127 stabiel of toegenomen, 89 afgenomen en 64 verdwenen uit de provincie. Per soort is berekend welk aandeel van de Nederlandse vindplaatsen in Brabant ligt. De soorten waarvan dit ‘relatieve belang’ op minstens 20% ligt, komen in aanmerking als prioritaire soort voor Noord-Brabant. Aanvullende criteria voor deze kwalificatie zijn dat de soort sterk afgenomen en nu zeldzaam is. Op basis van andere soortspecifieke afwegingen zijn nog enkele soorten afgevallen, waarna een lijst van minimaal 14 bijensoorten overblijft die in Brabant als prioritair kunnen gelden. Hier kunnen, op basis van door de Provincie te maken afgwegingen, nog 10 soorten koekoeksbijen en 13 landelijk bedreigde soorten aan toegevoegd worden, waarmee het aantal prioritaire soorten maximaal op 37 zou komen. Op basis van de aantallen kenmerkende en prioritaire bijensoorten kunnen de volgende beheertypen in Brabant als meest belangrijk worden beschouwd: vochtige heide (N06.04), droge heide (N07.01), stuifzand (N07.02), nat schraalland (N10.01), vochtig hooiland (N10.02) en droog schraalland (N11.01). Ook de volgende beheertypen zijn van belang, al neemt Noord-Brabant wat deze typen betreft landelijk geen bijzondere plaats in: bloemdijk (N12.01), kruiden- en faunarijk grasland (N12.02), glanshaverhooiland (N12.03), ruigteveld (N12.06) en voedselarme bossen (N15.02). De lijst met recent uit Noord-Brabant verdwenen bijensoorten bestaat vooral uit soorten van (hei-)schrale graslanden en glanshaverhooilanden. De perspectieven voor soorten van glanshaverhooilanden worden gunstig ingeschat, gezien positieve ervaringen met deze biotoop na gebiedsherinrichtingen. Voor soorten van (hei-)schrale graslanden lijkt herstel verder weg, met name vanwege de alomtegenwoordige gevolgen van verzuring. Slecht onderzochte delen van Noord-Brabant zijn vooral de delen met veel grootschalige landbouw, zoals het deel ten westen van Etten-Leur, het Land van Altena en de streek rond Oss. Er zijn echter ook diverse natuurrijke streken waaruit weinig bijengegevens bekend zijn, zoals de Kempen. Wat de beheertypen betreft geldt dat geen enkeltype provinciebreed goed is onderzocht. Met name beheertypen die in grote oppervlaktenvoorkomen of onderdeel uitmaken van grote natuurterreinen zijn hier en daar wel goed onderzocht. Beheertypen die in Noord-Brabant alleen door kleine en versnipperde gebieden zijn vertegenwoordigd, zoals enkele belangrijke typen graslanden, zijn nog nauwelijks gericht onderzocht. Met betrekking tot monitoring van bijzondere/bedreigde/prioritaire soorten is de belangrijkste boodschap: houd het zo simpel mogelijk. Liever wat meer locaties onderzoeken op aan- of afwezigheid van een select groepje karakteristieke soorten, dan onderzoek in minder gebieden naar alle soorten en/of kwantitatieve ontwikkelingen in populatieomvang. Voor het volgen van de trends in de gehele Brabantse bijenfauna is een veel grootschaliger opzet nodig, waarbij op een groot aantal locaties alle soorten worden gemonitord. Per locatie zal slechts bij een zeer groot aantal bezoeken het werkelijk voorkomende aantal soorten benaderd kunnen worden. Dit vergt een grote tijdsinvestering, dus de haalbaarheid hiervan is twijfelachtig. Misschien is ook voor de provinciebrede monitoring een opzet aan te raden waarbij per beheertype een selecte groep karakteristieke soorten gevolgd wordt. Deze monitoring richt zich dan niet alleen op de meest belangrijke natuurbeheertypen, aar ook op de overige, inclusief stedelijk en agrarisch gebied. Naar de karakteristieke soorten kan gericht gezocht worden, zodat de trefkans groter is en de resultaten daadwerkelijke trends weerspiegelen. Daarnaast worden ook ‘toevallig aangetroffen’ andere soorten genoteerd, maar deze gegevens zullen niet bruikbaar zijn om iets over de kwaliteit van het beheertype te zeggen. |
Downloaden | ||
Colijn, E.J. & A.J. van Loon 2016 |
Downloaden | |||
Koese, B., V. Kalkman & A. Boesveld 2016 Fauna kartering ongewervelden Nieuwkoops plassengebied. Typische soorten en soorten van de habitatrichtlijn. EIS2016_003, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 28 pp. In het najaar van 2015 is het Nieuwkoops plassengebied onderzocht op het voorkomen van een aantal ongewervelden. Het gaat om drie soorten die zijn opgenomen op bijlage II en IV van de habitatrichtlijn (gestreepte waterroofkever, platte schijfhoren en zeggekorfslak) en vijf soorten die zijn aangewezen als typische soort voor habitattypen die binnen de Nieuwkoopse plassen aanwezig zijn en worden gebruikt als kwaliteitsindicator. De typische soorten zijn de schietmotten Anabolia brevipennis, Limnephilus incisus en Hydroptila pulchricornis, de eendagsvlieg Caenis lactea, en de platworm schele engerd. Uit onderzoek in 2015 blijkt dat het goed gaat met de gestreepte waterroofkever en de platte schijfhoorn. De zeggekorfslak is zeldzaam en ndreigt te verdwijnen van de enige nog bekende locatie. De typische soorten zijn in 2015 niet aangetroffen in het gebied. Op basis van archief- en literatuuronderzoek is het aannemelijk dat de voor veenmosrietlanden kenmerkende schietmot L. incisus nog voorkomt in natte heide en veenmosrietlanden in het oostelijke plassengebied. |
Downloaden | |||
|
Heijerman, Th. & J. Noordijk 2016 Monochamus monitoring 2015: Inventarisatie van zwarte den-opstanden in Hoord-Holland EIS2016-002, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 20 pp, plus bijlagen Dit rapport behandelt de onderzoeksopzet en de resultaten van het zevende jaar waarin het voorkomen van boktorren van het genus Monochamus (en het daaraan gerelateerde het dennenhoutaaltje Bursaphelenchus xylophilus) is geïnventariseerd met behulp van azijnzuurvallen. Dit jaar ging de aandacht uit naar opstanden van zwarte den in de duinen van Noord-Holland. Ook op risicolocaties verspreid over het land heeft weer een aantal vallen gehangen. Op een risicolocatie in Nuenen, werd een exemplaar van Monochamus galloprovincialis gevangen, waarin geen B. xylophilus is aangetroffen. In totaal werden er met de 24 vallen in de duinbossen 5 soorten boktorren en 14 snuitkevers gevangen en gedetermineerd. Uit de 30 vallen van de risicolocaties werden 11 soorten boktorren, 49 snuitkevers, 1 boorkever en 2 prachtkevers gevangen en gedetermineerd. Het onderzoek leverde één nog niet eerder in Nederland gevangen (potentieel invasieve) boktorexoot op, van een risicolocatie te Nuenen. Ook werd een aantal andere exotische keversoorten in de vallen aangetroffen, waarvan enkele ook (potentieel) invasief zijn. In de Schoorlse Duinen bleken de vraatsporen van M. galloprovincialis goed te vinden en herkennen, en dit lijkt een bruikbare methode om jaarrond te kunnen inventariseren en sommige veldlocaties maar één keer te hoeven bezoeken. |
Downloaden | ||
|
Smit, J.T. 2016 Vliegend hert Springendal en Dal van de Mosbeek, beheerplan 2016-2020. EIS2016-01, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 93 pp. Deze rapportage is uitgevoerd in het kader van het N2000 gebiedsproces Springendal – Dal van de Mosbeek. Het gebiedsproces heeft als doel om de stikstofgevoelige habitats en habitatsoorten in het gebied te beschermen, te behouden en te versterken. Naast habitats als alluviale bossen en droge heide betreft dit ook een aantal soorten. Deze gebiedsuitwerking betreft de samenwerking tussen de terreinbeheerders Landschap Overijssel, Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten, waterschap Vechtstromen, Noaberkracht, provincie Overijssel en LTO Noord. Het vliegend hert komt van oudsher voor in de omgeving van Mander. De popula- ties bevinden zich voornamelijk in het westelijke deel van het Natura-2000 gebied Springendal en Dal van de Mosbeek, met enkele populaties daarbuiten, zoals rond het dorp Vasse. Hezingen lijkt min of meer de oostgrens van het natuurlijke verspreidingsgebied aan te geven en ten oosten van het brongebied van de Mosbeek zijn geen waarnemingen van het vliegend hert bekend. De uitgevoerde maatregelen uit het vorige beheerplan (Smit & Krekels 2008) beginnen hun vruchten af te werpen, er is een duidelijk verdichting van het aantal waarnemingen ronde de kernpopulaties te zien, evenals een voorzichtige uitbreiding vanuit deze kernpopulaties. Het verdient aanbeveling de maatregelen zoals deze in het vorige plan zijn aangegeven voort te zetten, zeker waar het het onderhoud van de diverse eiken houtwallen betreft. Bij de herinrichting van de grote Manderheide, zoals voorgesteld in het streefbeeld, dient nadrukkelijk rekening gehouden te worden met het vliegend hert. In het streefbeeld worden de oude boskernen behouden, evenals het akkercomplex inclusief de bijbehorende houtwallen in het noordoosten van het gebied (hier onderdeel van het deelgebied Manderstreu) en ook waardevolle groepen oude bomen worden behouden. Dit alleen is voor het vliegend hert vermoedelijk niet voldoende. Al deze geschikte (potentiële) voortplantingsgebieden zouden idealiter ook onderling verbonden moeten worden, omdat het vliegend hert lijnvormige elementen gebruikt om zich langs te verplaatsen, open gebied vermijden ze het liefst. De grote hoeveelheid aan kleine houtwallen die verspreid over het hele terrein voorkomen zijn uitermate geschikt om al deze gebieden met elkaar te verbinden, waarmee tevens een stukje cultuurhistorie bewaard blijft. Een andere zorg is de isolatie van de populaties buiten het N2000 gebied, zoals in het dorp Vasse, maar ook in het tussenliggende gebied tussen Mander en Vas- se. Groot probleem hier is het gebrek aan houtwallen. Deze zijn in de loop van de tijd verdwenen of beperkt en versnipperd bewaard gebleven, zoals ook al in het vorige beheerplan aangegeven. Dit is een belangrijke beperking voor het vliegend hert, aangezien deze vrijwel uitsluitend lijnvormige elementen gebruiken om zich langs te verplaatsen. Daarnaast kunnen de houtwallen ook ingericht om zelf te dienen als voortplantingsgebied voor het vliegend hert. |
Downloaden | ||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Comentarios
Agregar un comentario